Gelezen door: Norbert De Meyer (139 boeken)
Citaat: "En toch trok het stadje me aan, het had iets dromerigs deze herfstdagen. Alsof het betoverd was, met een melancholiek licht dat op de grijze en gele baksteen viel, terwijl het vreemd stil was nu de vogels vertrokken waren en de dorsmachines in de omgeving zich niet meer lieten horen."
Dit boek valt in twee duidelijke delen uiteen: een teleurstellend en een, goddank, véél homogener. Ik vraag me af of beide delen wel door dezelfde schrijfster werden neergepend.
Laat ik beginnen met de teleurstelling. In deel 1 poogt Munro haar familiegeschiedenis te ontrafelen, zijnde de emigratie in de 19de eeuw van haar Schotse betovergrootvaders naar Amerika en Canada. Ze doet dit echter op zo’n ingewikkelde manier, saai en stijlloos op de koop toe, dat ik bij momenten wou afhaken. Ik zette door in de hoop dat deel 2 van een andere kaliber zou zijn en inderdaad, Munro herpakt zich, ze bevindt zich hier duidelijk op bekend terrein, zijnde haar eigen leefwereld. De verhalen waarin ze haar verloving, huwelijk en verhuis beschrijft, zijn een stuk gevoeliger en meer uitgebalanceerd. Helaas gaat op den duur ook hier haar gehakketak op de zenuwen werken en helemaal cru wordt het naar het einde toe, wanneer ze de ontdekking van een borstgezwel als een akkefietje van de hand doet, maar wel bladzijden lang doorwauwelt over archeologische vondsten in het land van Pluto, zijnde de Canadese uiterwaarden.
Het boek wemelt bovendien van de herhalingen, van slordigheden, van de uitleggerigheid en de taal- en vertaalfouten. En waarom ze met een epiloog komt aanzeulen als de zoveelste doorslag van wat ze reeds heeft verteld, daar heb ik het raden naar.
Ik heb met plezier Munro’s vorige boeken gelezen, maar dit veel te langdradige werkstuk spatte in mijn gezicht open als een zomerse zeepbel.
|
Reacties (0)Delen
|