Norbert De Meyer op 16 februari 2011:Meesterlijke evocatie van de meest sombere periode in het vooroorlogse Duitsland (jaren ’30 en ’40), gezien door de ogen van het opgroeiend kind Johann, meegesleurd in de draaikolk van de gebeurtenissen. Dat dit alles een stempel op dat verdere leven zal drukken, ligt voor de hand.
Het tweede deel, waarin bij Johann de eerste puberale verliefdheid zich openbaart voor het circusmeisje Anita Anita (want twee keer na elkaar vond hij haar naam zo schattig klinken), vormen de meest radeloos aangrijpende bladzijden over ontluikende seksualiteit die ik ooit onder ogen kreeg: gevoelig, subtiel, intiem, ontroerend, zonder ook maar een moment te vervallen in meligheid. En dan diens liefde voor de taal (gedichten vooral), want “de taal, dacht Johann, is een springende fontein”. Walser schildert een tijdsbeeld door middel van Johann (zijn alter ego?), diens broers en makkers en de vele kleurrijke dorpsfiguren die dit verhaal bevolken. Ik gom dit verhaal nog moeilijk uit mijn kop.